Get the picture... het is een schoen! (derde week van juli: 85e Nijmeegse Vierdaagse)

 

 
<< terug

Nablus voor beginners

Het leven voor een buitenlander in de bezette Palestijnse gebieden is zo gek nog niet. De Palestijnse bevolking onthaalt ons gastvrij omdat dat zo de Arabische gewoonte is, maar ook omdat we hun lot komen delen en dus de wereld laten weten hoe zwaar dat lot wel is. En van de Israëlische bezetters krijgen we een voorkeursbehandeling omdat we in hun ingewikkelde systeem beschouwd worden als Israëli's, zo lees ik in een brochure van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B'Tselem. Dat betekent dus dat wij vrijelijk heen en weer kunnen reizen in de bezette gebieden, tussen de bezette gebieden en Israël en zelfs naar de nederzettingen. Sterker nog: de Israëliërs mogen niet naar Area A (de gebieden die volgens de Oslo-akkoorden onder Palestijns gezag vallen) en wij mogen dat wel. Ondertussen kan een Palestijn uit de ene Palestijnse stad slechts met veel moeite en tijd naar de andere stad. Naar Jeruzalem of Israël reizen is vrijwel onmogelijk.

Door Gert van der Straten

Onze taxi uit Jeruzalem heeft gele nummerborden en mag daarom op de wegen mag rijden die speciaal voor de kolonisten overal in de bezette gebieden worden aangelegd. Zo rijden wij in een uur van Jeruzalem naar Nablus, terwijl de eigenaar van het hotel in Nablus waar we tijdelijk verblijven er zes uur over doet. Daarbij moet dan de bagage ook nog deels per ezel worden vervoerd, want Palestijnse auto's mogen de grenzen van de stad niet overschrijden. Als het erop aankomt, delen wij het lot van de Palestijnse bevolking dus absoluut niet.
Nablus is onze thuisbasis. Althans dat was de bedoeling. Maar precies op de dag dat wij zouden vertrekken, besloot het Israëlische leger zichzelf ook weer eens uit te nodigen. Een week lang gold er een uitgaansverbod in de stad en zaten wij noodgedwongen in (Oost-) Jeruzalem. Als we eenmaal gearriveerd zijn, is dat reden voor een goede stemming. Daar komt snel een eind aan als we bij het binnenrijden van de stad al meteen een aantal volledig verwoeste gebouwen zien in het vluchtelingenkamp Balata. In het hotel vertelt de receptionist wat hem die ochtend overkomen is: met de taxi kwam hij vanuit een dorp tussen Nablus en Jenin naar de stad. Bij een controlepost van het Israëlische leger stonden twee taxi's voor de zijne. Een soldaat stak zijn geweer in de voorste taxi en schoot met twee schoten de brandstoftank kapot. Bij de volgende taxi deed hij, terwijl de mensen gillend wegdoken, hetzelfde. De taxi van onze receptionist wachtte verder niet af, maar ging ervandoor en nam een andere route. In de ramen van het hotel blijken kogelgaten te zitten en de timmerwerkplaats van de buren is bij de invasie van april volledig uitgebrand. Welkom in Nablus.

F16

De volgende dag hebben we een afspraak met twee Palestijnse fotografen. Abed Omar Qusini werkt voor Associated Press (AP) en Nasser Istayyeh voor Reuters. Ik interview ze voor een artikel dat ik ga schrijven voor De Journalist, het blad van de NVJ (Nederlandse Vereniging van Journalisten). Het is een gevaarlijke baan, vertellen ze. Allebei zijn ze wel eens gewond geraakt. Dat geldt ook voor alle andere journalisten die ze kennen. Palestijnse journalisten worden anders behandeld dan andere journalisten, menen ze. Het is hen zelfs verteld door een Israëlische officier: ÔNo immunity for Palestinian journalists.' Maar toch is de andere behandeling geen beleid, denkt Abed, het zijn incidenten. Het hangt er vanaf wie je tegenkomt. Abeds camera's zijn een keer op de grond gegooid door een soldaat. Tegen zijn officier zei hij dat het per ongeluk gebeurde. Ook is de ruit van zijn auto ingeslagen en heeft hij een andere keer vijf uur op de grond moeten liggen toen hij door het leger aangehouden werd in Balata. Ook buiten hun werk hebben ze het nodige meegemaakt. Het gebouw waar Abed woont is bij de laatste inval ingenomen door het leger. Alle families werden op één verdieping bij elkaar gedreven en mochten het gebouw niet verlaten. Na interventie van het persbureau mocht Abed er toch uit.

Nasser, die in een dorp bij Nablus woont, heeft in april een kind gekregen. De inval van het leger was in volle gang en ondanks bemiddeling door de persbureaus mocht de ambulance er niet door. Zijn vrouw beviel noodgedwongen thuis. Vier dagen later moest de baby naar het ziekenhuis. Ook deze keer probeerden de persbureaus de ambulance erdoor te krijgen, maar dat lukte niet. Uiteindelijk stierf het kind op 700 meter afstand van het ziekenhuis.

In Nablus hoef je niet ver te zoeken naar dit soort gruwelverhalen. Een dag later krijgen we een tour van Faten al Sha'abi van de YMCA (de internationale organisatie van jeugdherbergen). Faten is sociaal werkster en geeft therapie aan getraumatiseerde en gehandicapte jongeren. We bezoeken een aantal huizen die zwaar getroffen zijn bij de inval in april. We beginnen met het ernstigste geval, waarnaar iedereen hier verwijst. Een hele familie, grootvader, man, vrouw, drie kinderen en twee kleinkinderen zijn bedolven onder een gebulldozerd huis. Er werd niet gewaarschuwd en de vader riep vanuit het huis dat er kinderen binnen waren, maar dat mocht niet baten. Na een week kregen familieleden toestemming om de lichamen met een ambulance op te halen. Niemand weet waarom dit huis werd gebulldozerd, misschien omdat er een voor- en achterdeur was, waardoor strijders zouden kunnen lopen.

Oogleden

Bij een ander huis zien we één van de jongeren die bij Faten in de therapiegroep zit, Ihab Freitekh (20). Ihab woonde met een aantal broers en zussen bij zijn twee tantes. Wat er met hun moeder en vader gebeurd is, is (ook voor Ihab zelf) onduidelijk. Het huis is om een uur of tien 's avonds opeens door een F16 gebombardeerd. Niemand weet waarom. Er waren geen strijders aanwezig, dat zie je wel aan het feit dat de doden en gewonden ook alleen burgers waren, zegt Ihab. Zijn twee tantes zijn dood, zijn zuster heeft haar benen verloren en ligt in een ziekenhuis in Amman. Ihab zelf was een mooie jongen, maar hij is verbrand. We zien het pas als hij even zijn zonnebril afzet. Zijn oogleden zijn verdwenen en hij kan zijn ogen niet sluiten. Hij loopt dan ook voortdurend met een servetje de tranen weg te vegen. Ihab zou eigenlijk plastische chirurgie nodig hebben, maar dat kan alleen in het buitenland. Samen met zijn broer komt Ihab elke dag naar wat er over is van het huis, waar een metersdiep gat in is geslagen door de bom. Ze zitten daar maar een beetje. Geld om het te herbouwen hebben ze niet. Hij voelt zich in de steek gelaten door de wereld. Het buitenland doet niets en de Palestijnse Autoriteit heeft geen geld. Wat zeg je in godsnaam tegen zo iemand? Wij hebben hem ook niets te bieden, behalve wat aandacht.
Natuurlijk zijn er ook vele Israëliërs die door Palestijnse aanslagen gewond zijn geraakt of familie hebben verloren. Maar voor hen is er veel aandacht en steun, zowel vanuit Israël zelf als uit het buitenland.

We gaan verder naar een volgend huis. Het is van drie kanten onder vuur genomen door Apache helikopters. De schade is enorm. Al het meubilair is volledig aan flarden. Je kunt nog wel zien dat het een erg mooi huis was. De hele nacht werd geschoten, terwijl de familie bij de buren zat, vertelt de eigenares van het huis. Pas tegen de ochtend konden ze een veilig heenkomen zoeken.

Ihab wil ons meenemen naar het huis van een vriend van hem die gedood is. We besluiten dat het voor hem waarschijnlijk therapeutisch werkt en gaan mee. We zien de kamer waarin zijn vriend, Basim Zaghloul, gedood is door een raket die dwars door een blinde muur door het raam naar binnen is geschoten. De tante van Basim is eveneens gedood. Ihab laat ondertussen nog een lelijk litteken aan zijn onderbeen zien. Ertegenover zit een rond gat. Dumdumkogel, legt hij uit. Verboden door de Geneefse Conventie, maar dat zegt Ihab waarschijnlijk niets. Waarom zou het ook.